jt

mailinstagram  facebook  linkedin 

NED / ENG logo

Enkele gedachten bij het werk van Johan Tahon - Dolph Kohnstamm

Iedereen neemt waar vanuit zijn eigen achtergrond en ‘denkraam’ om met Marten Toonder te spreken. Vanuit den eigen kraam dus ook. Mijn kraam bestaat voornamelijk uit psychologie en literatuur. Van beeldhouwkunst weet ik maar heel weinig. Dat zal wel blijken. Iedereen neemt waar vanuit zijn eigen achtergrond en ‘denkraam’ om met Marten Toonder te spreken. Vanuit den eigen kraam dus ook. Mijn kraam bestaat voornamelijk uit psychologie en literatuur. Van beeldhouwkunst weet ik maar heel weinig. Dat zal wel blijken.
Ik zag – samen met mijn vrouw, Rita, mijn klankbord  –  sculpturen van Tahon in het museum Beelden aan Zee te Scheveningen, en, een paar maanden later, in zijn atelier in Oudenaarde. Bij de tentoonstelling vielen mij zijn beelden met twee hoofden op en de namen die hij  aan sommige daarvan gaf zoals Ich en Self. Later las ik in de catalogus In Fluïdum wat hij daarover zelf gezegd heeft: “Mijn sculpturen denken na over de wereld maar ook over hun eigen wezen. Ze staan in verbinding met de werkelijkheid, maar wisselen ook met zichzelf van gedachten. Deze tweespalt, soms uitgedrukt in een dubbelhoofdige vorm, is kenmerkend voor mijn figuren.” En ook: “…mijn beelden tonen de toestand van ‘de’ mens als zoekend en nadenkend wezen. Het zijn sculpturen die het wezen raken van de mens, zijn denken weerspiegelen en er begrip trachten voor op te brengen.” Toen begreep ik waarom Johan mij wilde spreken over mijn boek Ik ben ik; de ontdekking van het zelf. De herinneringen aan plotselinge zelf-ervaringen in de kinder-en jeugdjaren die ik in dat boek verzamelde hebben gemeen dat het ik-beschouwende deel van ons Zelf zich opeens bewust wordt van  zijn eigen functie als waarnemer van het handelende, levende, drukdoende Zelf. Afgezien van het plotseling optreden van de inzichten die ik verzamelde is het deze wonderlijke tweespalt die vervat ligt in het woord ‘zelfbewustzijn’ die ik voor het eerst door een kunstenaar zag vormgegeven. Het plotselinge, de ‘flits’, is niet in een statisch beeld te vangen, wel de duurzame relatie tussen die beide ikken, zoals in Tahons prachtige beeldje Ich uit het jaar 2000.
“Mijn sculpturen denken na over de wereld maar ook over hun eigen wezen” zei Tahon in een interview. Toen Rodin zijn ‘denker’ maakte koos hij een lichaamshouding die dat diep nadenken sterk moest weergeven. Omdat dit zo’n cliché-figuur geworden is zie ik in zijn beeld tegenwoordig een man die op de wc zit te wachten tot de ontlasting komt en ondertussen een beetje nadenkt over wat hij deze dag moet gaan doen. Maar misschien zit hij ook wel na te denken over zichzelf, zoals Johans beelden meestal staande doen.
In de tentoonstelling in Beelden aan Zee stonden Tahon’s gipsen beelden ver uit elkaar, zodat het publiek er zelfs in drommen omheen kon lopen zonder ze om te stoten. Ze stonden er mooi maar eenzaam, in een steriele museale ruimte, esthetisch verantwoord, maar net zo ontzield als je je kunt voelen in een luxe hotelkamer. De volgende dag of week moet zo’n ruimte weer even geschikt zijn voor een ander beeld, met een totaal andere ziel. Hoe anders zagen we zijn beelden – althans welke niet mee mochten naar een expositie elders – in Johan’s atelier in Oudenaarde! In die gemoedelijke chaos daar waren zij thuis, en voorzover er denkers bij waren, beelden met een bewustzijn en zelfbewustzijn, dachten ze ook na over elkaar, in hun mooie, van de echte wereld afgezonderde ruimte, als  beelden van apostelen in een katholieke kerk. Hun schepper zat ondertussen moeilijk over hen te praten met ons als de zoveelste nieuwsgierige bezoekers, pogend om zijn woordloze vanzelfsprekendheid maar weer eens opnieuw vorm te geven in vervliegende zinnen. Tahon stootte zelf een klein gipsen beeldje om dat op de grond viel en daarbij een stuk verloor. Ik zei: “zo, dat beeld heeft hiermee dus weer gewonnen” en kreeg van Johan een compliment: “aha, u heeft het dus al wel begrepen.”
Dat atelier, in een van de verlaten hallen van een oude textielfabriek, is de plek waar Tahon gelukkig kan zijn als hij de rust krijgt te werken aan zijn sculpturen. Voor een man met een introspectieve aard, is het naar buiten moeten treden in de wereld van de exposities en kunstacademies, geen onverdeeld genoegen. Hier, in die loods op een terrein dat men gewoonlijk ziet in misdaadfilms, als plek waar de onderlinge afrekeningen plaats vinden en waar de gegijzelde dochter van een rijke meneer op het nippertje bevrijd wordt door de extraverte held, hier werkt Tahon in een eigen wereld, hier denkt zijn beschouwend ik over wat zijn handelend ik doet en overkomt. Want veel lijkt hem in het werk te overkomen, ‘ontstaat onder zijn handen’, buiten wat rationeel gepland was, in de schetsen en staketsels voor het idee van een beeld. Dit doet denken aan wat nogal wat schrijvers van romans vertellen: dat zij niet zelf de ontwikkelingen in het verhaal sturen, maar dat het verhaal zichzelf ontwikkelt, soms tot hun grote verbazing, nooit tevoren voorzien. Zij voelen dit als ingevingen van elders, als uit een bron, waar zij geen bewuste toegang toe hebben. En zij zijn bang dat als zij die plek waar hen dit regelmatig is overkomen, verlaten moeten, door gedwongen verhuizing, die bron hen niet meer zal weten te vinden. Dat voelen sommige auteurs met hun werkkamer en werkhuis, met hun schrijftafel, uitzichten en achtergrondgeluiden. En ook schilders en tekenaars kennen dit. De dit jaar 80-jarige Dick Bruna voelt dat zo met zijn Utrechtse atelier met uitzicht op de Domtoren. Hij durft zelfs niet van woonhuis te veranderen, uit vrees dat de dagelijkse fietstochten van huis naar atelier een wezenlijk deel uitmaken van de ingevingen die hem aan de tekentafel bereiken. Toen aan Tahon een gloednieuw atelier werd aangeboden, door de burgemeester van een grote Vlaamse stad, voorzien van alle gemakken, waaronder natuurlijk centrale verwarming, moest hij dat aanbod wel afslaan, uit vrees dat hij zijn eigen binnenwereld niet daarheen zou kunnen verplaatsen, of, wat op hetzelfde neerkomt, dat zijn muze hem daarheen niet zou kunnen volgen. Daarom zijn ook de plannen van het gemeentebestuur van Oudenaarde bedreigend voor zijn kunstenaarschap. Men wil dat oude fabrieksterrein met de grond gelijk maken, de bodem saneren, en er woonhuizen op zetten. Gelukkig ontbreekt het de plannenmakers voorlopig nog aan geld voor deze stadsvernieuwing, maar zodra dat gevonden wordt komt Johan Tahon voor een nieuwe opgave en crisis te staan.
Wat Johan Tahon met Bruna ook gemeen heeft, is zijn behoefte aan regelmaat in de dagelijkse arbeid. De vanzelfsprekendheid van het werken, slapen en bidden. Al bidden geen van beiden, Tahon vergelijkt zijn werken wel met de geestesgesteldheid van een gebed, het in de stilte van zijn atelier openstaan voor leiding, onderwijl met zijn handen en apparatuur lawaai makend waar dat onvermijdelijk is.
In een tekst van Tahon over het kunstenaarschap zei hij dat de kunstenaar door zijn grotere ontvankelijkheid zich pijnlijk bewust kan zijn van de “finale eenzaamheid” van de mens. Dit zo sterk en dikwijls te voelen doet hem “hunkeren naar het eenvoudige én oprechte geluk van de postbode.” Sommige van de mensen die mij hun herinneringen toestuurden aan hun moment van plotseling ik-besef hebben mij verteld over het gevoel van eenzaamheid dat hen toen overviel, opeens losgemaakt uit hun vanzelfsprekende sociale wereld, de familie waarin zij leefden, de veilige beslotenheid van het dagelijks leven. Zoals Johan ook een ouderwetse postbode ziet leven.
Een kind dat opeens “uit een mist stapt” en onverwachts in een toestand van zelfbewustzijn terecht komt, zoals de Zwitserse psychiater Gustav Jung zich dat van zichzelf als 11-jarige herinnerde, in zijn eentje de dagelijkse weg lopend van huis naar school, kàn blij zijn met, en trots zijn op, de plotseling ervaren autonomie, maar ook beangst raken voor de daarmee verbonden eenzaamheid.
In Genesis gaat het komen tot zelfbewustzijn – ik besef dat ik naakt ben – samen met de verdrijving uit het paradijs van de familie van alle aardse schepselen. Adam had daar ook als gelukkige ‘postbode’ kunnen blijven leven. Maar dan waren er ook nooit kunstenaars ontstaan van het type van Johan Tahon.

 

Dolph Kohnstamm,  oud-hoogleraar psychologie Universiteit Leiden